Gepubliceerd in De Standaard op 02 juni 2020
Hoogleraar criminologie (UGent)
Veel jongeren beginnen te dealen om veel geld te verdienen, maar kansarmoede speelt volgens Tom Decorte ook een grote rol.
In een boek dat hij in opdracht van de stad Antwerpen schreef, belicht de antropoloog Teun Voeten de geschiedenis van de drugshandel in Antwerpen. Hij beschrijft de werkwijze, motieven en achtergrond van de betrokkenen en focust op de rol van de Marokkaanse gemeenschap (DS 28 mei).
Drugs. Antwerpen in de greep van de Nederlandse syndicaten – met een voorwoord van de Antwerpse burgemeester Bart De Wever (N-VA) – bevat 29 getuigenissen van vooral dealers en consumenten (‘stemmen uit het veld’). Voor de rest leunt het werk vooral op journalistieke bronnen en ‘eigen ervaring en veldwerk’, amper op wetenschappelijke publicaties. Voeten citeert lector openbaar bestuur Pieter Tops en journalist Jan Tromp, hoewel de wetenschappelijke wereld hun analyses over drugscriminaliteit in Nederland afbrandt als ‘niet onderbouwd’.
Antwerpse ‘successen’
Voeten vindt de kritiek op het beleid van De Wever onterecht, en benadrukt dat de ‘successen’ van de Antwerpse strijd tegen drugs meer weerklank moeten krijgen. Er wordt minder gedeald op straat en er is minder overlast door dakloze verslaafden. ‘Da’s zeker een pluspunt, want de aanblik van daklozen in ontredderde situaties die aan hun lot worden overgelaten, dat is uiteindelijk fnuikend voor de sociale cohesie’, zegt de auteur.
Dealers proberen hoger te raken op de economische ladder en culturele status – een chique auto, dure kleren – te verwerven
Voeten wil niet weten van de term ‘war on drugs’ – die is uitgevonden door progressieve critici! Liever wil hij het hebben over de ‘hybride oorlog tegen een multidimensioneel drugsgerelateerd crimineel complex’. Dat klinkt mogelijk als een meer doordacht beleid, maar verandert niets aan het feit dat Voeten ver weg blijft van de essentiële vragen: werd de criminele drugsmarkt structureel ontwricht? Zijn de drugs moeilijker te vinden voor gebruikers, werden ze schaarser of duurder? Is de handel ontmoedigd of minstens onder controle? Is het gebruik gedaald? Is de gezondheid van de gebruiker erop vooruitgegaan? Geen letter in het boek daarover.
Mexicanen in methlabs
Wie de conclusies en aanbevelingen van Voeten aandachtig leest, ontwaart een subtiele etnisering van het drugsprobleem. Wil je de drugscriminaliteit beperken, dan moet je de populatie die daar gevoelig voor is, zo klein mogelijk houden. ‘Criminele organisaties exploiteren graag de uitzichtloze situatie van ongedocumenteerden die werk noch geld bezitten.’ De oplossing ligt dus voor de hand: een ‘kordate’ aanpak van sans-papiers. ‘Er zijn bij de ontdekking van enkele crystalmethlabs in Nederland en België Mexicanen aangetroffen!’ Ook dat is een ‘verontrustende ontwikkeling’, dixit de auteur.
Verder verwijst Voeten graag naar tal van etnisch-culturele factoren om de drugshandel te verklaren en beschrijft hij ‘culturele’ kenmerken alsof het de natuurlijke eigenschappen van die groepen betreft: de hedonistische patser-dealer uit de allochtone criminele onderklasse heeft een monoculturele levenswijze (hij staat niet open voor een museumbezoek of een natuurwandeling), is eenzijdig gefocust op statussymbolen en maakt deel uit van een ‘cultuur van de lage verwachtingen’.
Dat sommige mensen vaker in de drugshandel op straat opduiken dan andere, kun je niet zomaar toeschrijven aan hun allochtone achtergrond, aan culturele verschillen of aan normen en waarden die ‘niet de onze’ zijn. Bizar dat uitgerekend een antropoloog dat niet lijkt te weten. In Voetens simplificerende analyse van de ‘narcocultuur’ laat hij de economische en politieke analyse los. Het wordt nog erger wanneer hij het drugsprobleem voorstelt als een geïmporteerd probleem: de kiem van alle problemen zou in Nederland liggen. Zelfs de ‘cocaïnecrisis’ in Antwerpen is het gevolg van het Nederlandse gedoogbeleid voor cannabis.
Te veel simplismen
Voeten omschrijft drugsgebruik en -handel als een complex en multidimensioneel fenomeen. Daarmee ben ik het eens. Spijtig genoeg zoekt hij zelf met zijn ‘hybride’ of tweesoortige analyses tergend vaak de simplismen op, en resulteert het boek in tal van tegenstrijdigheden en inconsistenties. De veroordeelde dealers die Voeten sprak, gaven kansarmoede niet op als reden om drugs te dealen. Simpele conclusie: kansarmoede speelt geen rol.
Zo negeert hij hele bibliotheken met wetenschappelijk onderzoek dat de samenhang tussen en de impact van sociaal-economische kenmerken en kansarmoede op drugseconomieën én op gebruikspatronen blootlegt. Dealers, zeker op straatniveau, bevinden zich vaak wel in kwetsbare sociaal-economische situaties. Ze gebruiken een informele economie in een poging hoger te raken op de economische ladder én om culturele status – een chique auto, dure kleren – te verwerven.
De keuze voor criminaliteit van deze mensen afkeuren en onaantrekkelijk willen maken, is één zaak, de oorzakelijke en verklarende mechanismen niet willen zien, is een andere. Het is wel heel tegenstrijdig dat Voeten in zijn aanbevelingen alsnog verwijst naar doordachte projecten in Rotterdam-Zuid die de vicieuze cirkel van ‘kansarmoede, ressentiment, fatalisme, misdaad’ proberen te doorbreken.