De betekenis van regulering voor het drugpreventiewerk

– Jan De Smet

 

Preventie ten aanzien van drugs- of gedragsverslavingen richt zich globaal genomen op vier grote thema’s: illegale drugs (cannabis, cocaïne, …), legale drugs (tabak en alcohol), (semilegale) medicatie (vooral pijnstillers, slaap- en kalmeermiddelen) en verslavende gedragingen zoals als gokken, gamen en ander schermgedrag.

Het doel van preventie is dat iedereen verantwoord omgaat met al deze thema’s. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat het gebruik niet zorgt voor problemen op het vlak van gezondheid of werk, dat men niet verslaafd wordt, dat gebruikers geen financiële of juridische problemen krijgen en dat sociale relaties niet beschadigd raken. Met andere woorden: dat het gebruik geen ‘last’ bezorgt, niet aan de gebruiker en niet aan de omgeving.

Mensen die niets gebruiken of niets van dit gedrag stellen, lopen uiteraard geen risico op ‘last’, maar zo zijn er weinig mensen. De meeste mensen zijn ten minste ‘soms’ gebruiker of stellen ‘soms’ die potentieel verslavende gedragingen.
Dit verantwoord omgaan veronderstelt dus een regulering van dit gebruik. Deze regulering heeft twee dimensies.

Een interne die zich manifesteert in de regels die we onszelf opleggen over bijvoorbeeld waar, wanneer en hoeveel we mogen drinken, of gamen, of blowen. Deze interne regulering ondersteunen we met preventie door mensen te empoweren. We verstrekken informatie, ondersteunen sociale vaardigheden en investeren in omgevingsfactoren die gezonde keuzes stimuleren.

De externe regulering manifesteert zich op een informele en op een formele manier. Informeel door de regels die worden gehanteerd in een gezin. Of door normering en sociale controle binnen een groep. De norm die dicteert hoeveel alcohol of welke mate van dronkenschap al dan niet aanvaardbaar is. Of een joint na de schoolweek al dan niet spannend is; of alle dagen joints roken in de middagpauze al dan niet iets voor losers is. Via onder meer opvoedingsondersteuning, boodschappen over sociale normering en peersupport tracht preventie deze informele externe regulering te versterken.

De tweede vorm van externe regulering brengt ons bij de agenda van ‘smart on drugs’. Formele externe regulering gaat over regels. Welke regels hanteert men binnen een organisatie of welke wetgeving handhaaft een land? Uiteraard zijn ook regels en wetten belangrijke instrumenten om het omgaan met drugs en verslavende gedragingen te reguleren. Daarom vind ik het als preventiewerker ook essentieel dat het regelgevend kader maximaal ondersteunend is om mensen verantwoorde keuzes te laten maken.

En hier is ruimte voor verbetering…

De keuzes die geleid hebben tot de huidige wetgeving zijn historisch gemaakt op overwegend morele of economische gronden. Aan de ene kant geldt er verbod en bestraffing op een grote groep middelen, omdat ze ‘slecht’ zijn, of ‘smeerlapperij’ of ‘troep’. Het argument: “Een verbod schrikt af” klinkt zeer logisch, maar wordt al jaren weerlegd door de cijfers. Landen met een strenge wetgeving hebben niet minder gebruikers dan landen met een meer liberale wetgeving. Er blowen evenveel kids in de VS als jongeren in Nederland. Toch blijft men massaal geld in het repressieve apparaat pompen wat dus niet aan preventie of hulpverlening kan worden besteed.

Een te strenge aanpak maakt het voor preventiewerk en hulpverlening bovendien lastig omdat dit het fenomeen onder de radar duwt. Gekende gebruikers ervaren stigma, wat ervoor zorgt dat het zoeken naar hulp wordt uitgesteld. We weten weinig over wat er gebruikt wordt en hoeveel en al helemaal niet hoeveel ‘ooit-gebruikers’ spontaan ophouden, of het percentage ‘ooit-gebruikers’ dat uiteindelijk problematisch gaat gebruiken.

Bovendien zijn het, zoals eerder gesteld, de gebruikers die risico lopen op ‘last’. Voor mensen die een positieve attitude hebben ten aanzien van druggebruik zijn louter morele argumenten tegen gebruik ook weinig overtuigend. Als sommige drugs verboden zijn en andere toegelaten en er is geen wetenschappelijke grond is om dit verschil in aanpak te staven, zal een verbod altijd ter discussie blijven staan. Eens de keuze gemaakt de wet te overtreden, is er in het huidige systeem ook geen enkele vorm meer van formele regulering.

Maar ook het andere eind van het spectrum is problematisch. Op drugs zoals tabak en alcohol is er weliswaar kwaliteitsbewaking in het productieproces maar we hebben productie, handel en promotie volledig overgelaten aan de vrije markt. Via reclame, sponsoring en productplacement via elk denkbaar mediakanaal, worden deze drugs schaamteloos gepromoot. Het is pas sinds een goeie tien jaar dat de vrijheid van de markt hier met mondjesmaat wordt teruggeschroefd.

Maatschappelijk is er ten aanzien van tabak in de laatste jaren – terecht – een draagvlak gegroeid voor meer regulering. Reclamebeperkingen, sensibilisering over leeftijdsgrenzen en wetgeving die beperkingen oplegt aan waar gerookt mag worden, hebben het aantal rokers doen dalen en hebben vooral een positief effect gehad op het aantal startende rokers (in 2017 rookten er een kwart minder mensen dan in 2013).

Ook ten aanzien van alcohol groeit het maatschappelijk draagvlak om naar een striktere regulering te gaan. De wetgeving op leeftijdsgrenzen die gesteld worden aan verkoop en schenken én het toezicht hierop zijn strikter dan tien jaar geleden en terecht. Het succes van een actie als ‘Tournée Minérale’ en de evolutie in de attitude over rijden onder invloed, zijn allemaal signalen dat onze houding ten aanzien van alcohol wijzigt.

Medicatie zit als categorie producten tussen deze twee hogergenoemde uiteinden in. Deze drugs zijn strikt gereguleerd. Je raakt niet zomaar aan een verpakking zware pijnstillers of kalmeermiddelen. Maar rond het gebruik hangt veel minder een sfeer van taboe of morele paniek dan bij de categorie illegale drugs. De manier waarop medicatie gereguleerd werd, waarbij de toegankelijkheid afhankelijk is gemaakt van de aard en het risico van de producten, kan als voorbeeld dienen voor een regulering van de huidige illegale drugs.

De agenda van ‘smart on drugs’ lees ik als preventiewerker dus ook niet als een pleidooi voor versoepeling van alle regels en wetgeving. Het gaat erom de twee uiteinden van het spectrum dichter bij elkaar te brengen en geen economisch of moreel kompas te gebruiken om het beleid richting te geven, maar een pragmatisch.

En ik kan me niet voorstellen dat iemand die pragmatisch denkt, ertegen zou kunnen zijn om te zoeken hoe we als samenleving “smarter” met drugs kunnen omgaan.

Jan De Smet
Preventiewerker Tabak, Alcohol en andere Drugs
CGG VAGGA Antwerpen